Met een papje…

Oud monumentaal gevelwerk van panden zijn vaak door de loop der jaren en mede door achterstallig onderhoud, aan slijtage en vervuiling onderhevig, en kunnen op den duur gebreken gaan vertonen.

Schade in historisch metselwerk

Metsel- en voegwerk kan bijvoorbeeld door een gescheurde muurafdekking, een versleten goot of hemelwaterafvoer schade gaan vertonen. Het tijdig herstellen van deze gebreken kan vervolgschade voorkomen. Goed uitgevoerd partieel metsel- en voegwerkherstel begint met de nodige kennis en ervaring van de vakman. De kwaliteit van de in te boeten bakstenen, de kleur en de structuur van het voegwerk spelen hierin een grote rol, voor de vakman zal daar ook de grootste uitdaging liggen. De structuur van het nieuwe voegwerk zal ook nauwkeurig aan het bestaande moeten aansluiten, het mag daarom ook niet al té recht en té strak worden uitgevoerd.

Het voorkomen van een bont aanzien

Waar vroeger het verwerkte zand in de directe omgeving werd gehaald is het nu in in élke kleur en korrelgrootte in zakjes voorhanden. Voordat de uiteindelijke voeg wordt aanbracht, zal men één of meer voegmonsters moeten opzetten, zodat de diverse partijen de kleur, de samenstelling en het type voeg kunnen bepalen en controleren. Om een monster van een kalkmortel goed op structuur en kleur te kunnen beoordelen, moet het monster minimaal 2 tot 3 weken staan, afhankelijk van het jaargetijde. Metsel- en voegwerk dat partieel wordt hersteld kan later mogelijk een bont aanzien aan een gevel geven, en als storend worden ervaren.

Achteraf bijkleuren (patineren) van het partieel metsel- en voegwerk kan een oplossing zijn om het bonte aanzien enigszins af te zwakken, en krijgt de voorkeur boven het direct toevoegen van pigmenten aan de voegmortel.

Zo kan eenvoudig met het achtergebleven vuil uit de goot een papje worden gemaakt. Nadat het voegwerk redelijk op sterkte is, kan met een kwastje het papje op het metsel- en voegwerk worden gebracht.